Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij hebt de [32]koppen des [33]Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven [34]aan het volk in dorre plaatsen. 32. Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10, enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten. 33. Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Jes.27:1. Verg. ook Ezech.29:3,4,5, en Ezech.32:2. Zie van den Leviathan Job 40:20, enz. 34. Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [Ex.14:30] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Spreuk.30:25,26; Joel 1:6. Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deut.31:17, en Num.14:9, met de aantekeningen.